‘Justitie belazert je waar je bij staat’
Inez Weski is al dertig jaar strafpleiter. Het hof in Den Haag prees haar dit jaar ongebruikelijk royaal voor haar werk. „Ik ga door en door en door”, zegt de advocate die alleen op vrijdagavond vrij neemt.
Persoonlijke vragen ontloopt ze. En ze begint meteen vrolijk te praten over wat haar op dat moment bezighoudt. Een vraaggesprek met strafpleiter Inez Weski is tamelijk onbegonnen werk. We zouden napraten over de zaak Kouwenhoven, de zakenman die in maart overtuigend werd vrijgesproken van wapenhandel en oorlogsmisdrijven in Liberia. De raadsheren in Den Haag leverden ongemeen scherpe kritiek op het Openbaar Ministerie en de politie en zwaaiden Weski royaal lof toe. Zoiets overkomt een advocaat eigenlijk nooit. Ze heeft dus een onschuldige helpen redden van mogelijk twintig jaar cel en een half miljoen euro boete.
Maar het gesprek waaiert uit. Weski is dertig jaar advocaat en weet wat een interview is. Ze wil zelf vertellen. Ze is trots op de vrijspraak en nog steeds woedend over wat daar is gebeurd. Een politiek proces dat op gang kwam door (inter-)nationale media. Politie en OM werden volgens haar nog net op tijd gestraft voor „blind sektarisch denken”, luiheid en kwade opzet.
Inez Weski (1955) werkt in Rotterdam, bij een kleine kantoor, Weski Heinrici, waar onder meer ook haar zoon, zus en zwager deel van uitmaken. Ze is specialist in grote (internationale) strafzaken. In haar werkkamer is het half duister. Loodzware, zwartfluwelen gordijnen absorberen het licht. Ze dekken haar grote boekenkasten af waarin de lopende zaken staan opgeslagen. De gordijnen, van toneelkwaliteit, hangen met „de vleug naar boven”, zegt ze. Anders reflecteren ze namelijk licht. Nu zuigen ze het op.
Inez Weski gaat bijna altijd in zwart gekleed, draagt veel en grote ringen, heeft sluik zwart haar en maakt haar ogen maximaal sprekend op. Ze verplaatst zich in een zwarte Porsche. Achter haar volledig opgeruimde, stemmig houten bureau wekt ze nog meer associaties met het toneel dan in de rechtszaal of op tv. Aan de muur Afrikaanse maskers en een groot kleurig schilderij. Ook van maskers. Ze wil niet bevestigen dat ze het zelf heeft geschilderd. Maar het is wel zo. De sfeer is er tamelijk geheimzinnig. Zij voelt zich er geheel op haar gemak.
Over haar achtergrond verstrekt ze geen inlichtingen. Behalve dat haar achternaam niet uit Nederland komt en haar familie uit een ‘mozaïek’ van identiteiten bestaat. Ze wil er alleen over kwijt dat ze zelf „niet dat nationale gevoel meekreeg. Dat op je terp terugtrekken. En dan de ander afslachten, wat nu zo heerst”. Ze schildert, houdt van kunst, de woeste natuur, muziek en Japanse sushi. Ze leest vooral fictie. Ze zegt erg van de ‘scheppende mens’ te houden: zij die opgaan in wat ze maken, bestuderen of verzamelen. Met Boudewijn Büch had ze destijds dolgraag mee willen reizen. In een vreemde plaats bezoekt ze altijd het museum.
Over haar uiterlijk zegt ze niet meer dan dat je „aan het begin van je leven” door mode wordt beïnvloed. En dat ze daarbij is gebleven. Toen ze in Rotterdam eerstejaars was, zag ze er uit zoals nu. Ook haar engagement was al gevormd. Het fotoalbum blijft verder dicht. Behalve dat het een ‘filosofisch’ gezin was, waar ze uit komt. Ze vindt dat ze nog precies de persoon is uit haar vroege jeugd. „Tijdens je eerste drie jaar wordt het geweten gevormd. Alles erna is vernis.”
Ze herinnert zich als student volgens de trend van toen in een Afghaanse jas te hebben gelopen. „Alsof je een zelf geslacht en geprepareerd schaap aan had. Wat stonk dat!” Maar het popfestival Kralingen in 1970 liet ze aan zich voorbij gaan. „Veel te veel mensen bij elkaar.” Ze vindt zichzelf toeschouwer, of liever nog ‘kluizenaar’. „Zet mij maar ergens zonder buren. Grote vlaktes zonder mensen zou ik willen zien. Mensen verstoren vaak zo de omgeving”. Ze schatert.
Ze zegt vaak ‘liever’ in de Victoriaanse tijd te hebben geleefd. Een romantische tijd, zegt ze, waarin nog veel ontdekt kon worden. De wereld van nu doet haar letterlijk pijn. „De esthetiek die volledig teloor gaat. Ik hou van afstand. Tussen personen. Van vormelijkheid. Als je nu tv kijkt – die totale platheid… je wordt van lichaamsholte naar lichaamsholte gebracht. Waarom moet ik dat zien? Dat exhibitionisme, emotioneel en lichamelijk. Er is geen enkele nieuwsgierigheid meer naar enige diepgang. Dat vind ik heel naar.”
Over invloedrijke hoogleraren of belangrijke boeken uit haar studententijd moet ze diep nadenken. „Ik zou in een strafproces zelf een hele slechte getuige zijn”. Ze was in ieder geval geen abolitionist, geen strafrechtafschaffer, een denkrichting die in de jaren zeventig even invloedrijk was. Dat gold zeker voor haar tijd bij de Erasmusuniversiteit waar abolitionist Louk Hulsman doceerde. „Nee, je kan niet in anarchie leven. En ik ben ook niet van de afdeling ‘de andere wang toekeren’. Ik ben zelfs wel wraakzuchtig. Niet haatdragend, hoor. Maar als iemand iets doet vanuit structureel geplande kwade wil, dan vergeet ik dat nooit meer. Er komt een dag waarop we elkaar weer tegenkomen. In een ander proces…”
Als advocaat is ze vrijwel autodidact. Ze voegde zich na haar studie bij haar zuster Mirjam, die een advocatenkantoortje was begonnen. De zussen werden begeleid door een ‘buitenpatroon’ – een senior van een ander kantoor. Die zag ze eens in de zes maanden.
Wat is haar geheim? „You’re looking at it”, zegt ze. Dat is ze zelf. Ze werkt altijd, drinkt niet en gaat vrijwel nooit met vakantie. Alleen op vrijdagavond werkt ze „meestal niet”. Maar dat is het dan wel. Regelmatig is ze hele weekenden aan de slag. Een dossier doornemen, vakliteratuur bijhouden. Ze wil per se de laatste stand van de jurisprudentie kennen. Ze begint vaak op zaterdagmiddag weer. „Maar daarin probeer ik dus te minderen.” Alles bij elkaar is ze „een weekje” per jaar vrij. Maar ook dan gaat de gsm niet uit.
Ze moet haar werk dus wel ongelooflijk leuk vinden? „Hmm, nou, dat weet ik niet. Een mens wordt soms ook door woede voortgedreven. Ik kan ook niet anders. Het zit in me. En ik ben begaan met het recht. Dat klinkt wat gezwollen, maar het is wel zo. Ik kan plezier beleven aan een juridische redenering. Aan het ontdekken ervan. Dus los van de persoon om wie het gaat.” Kennis is macht, zegt ze. En de wil om te winnen is dat ook.
Als ze een nieuwe zaak aanneemt, begint ze prompt met stukken uitpakken en lezen. Eén dossier kan makkelijk twintig meter plankruimte in beslag nemen. Ze stelt nooit uit en doet alles altijd alleen. Ze zegt dat ze alles leest. Elk proces-verbaal. Elk tapverslag. Als ze al een ‘geheim’ heeft, is het dat. Juridisch voor blijven, scherp zien en creatief zijn.
Ze noemt zich een control-freak. Ze maakt uittreksels, doorzoekt digitale bestanden en speurt internet af. („Ik ben ook een nerd”). Ze doet naar eigen zeggen veel eigen onderzoek, buiten het dossier. En schrijft alle pleitnota’s zelf. Uiteindelijk dikt ze dozen papier in tot een handzaam stapeltje. Om een dossier te begrijpen, concentreert ze zich op de loop van het onderzoek. Hoe komt de politie van A naar B; welke associaties heeft ze? Weski zegt sterk visueel te zijn ingesteld. Bij een film neemt ze ook de achtergrond scherp waar. Zo tracht ze ook diepte in het dossier te zien. Alleen zo kan ze een zaak de baas.
In het contact met haar cliënt heeft zij de regie. „Ik ben daar dominant in, ja. Hoewel er ook zaken zijn waarin je meer samen bezig bent. Maar als ik iets niet wil, doe ik het niet. Doe wat u wilt, zeg ik dan. Maar niet met mij.” Ze zegt haar cliënten altijd de waarheid te vertellen „of het nou goed is of slecht. Hij moet de keuze maken. Na afloop moet je allebei weten dat dit nog het beste is wat we konden bereiken”.
In de zittingszaal heeft ze dan, naar eigen zeggen, een ‘overkill’ aan argumenten paraat. „Mits toepasselijk, natuurlijk”. Een pleitnota van 57 pagina’s is dan niet uitzonderlijk. Alles om de rechter zo ver te krijgen het verhaal van justitie niet zomaar aan te nemen. Ze tracht haar bezwaren zo op te werpen dat een rechter daar niet meer overheen kan stappen. Ze observeert de rechter nauwkeurig. Soms kan ze zien wat mensen denken, zegt ze.
Ze kient altijd een strategie uit: hoe ze het OM zal bejegenen, met welke verzoeken ze wanneer komt. Het grootste juridische probleem is getuigen in de rechtszaal te krijgen. Ze moet dan naar eigen gevoel ijzer met handen breken. Het Openbaar Ministerie heeft daarin te veel macht gekregen, meent ze. Om getuigen en informanten anoniem te horen of als (betaalde) kroongetuige buiten de rechtszaal te houden. De verdediging kan soms „net zo goed op de tribune gaan zitten”.
Het is haar favoriete beeldspraak. Als advocaat is ze gewend aan de rol van underdog. Maar ze legt zich er niet bij neer. Ze wordt wel als ‘doordraver’ ervaren in de rechtszaal, maar protesteert tegen dat beeld. „Ik heb heel wat zaken gehad waarin meer advocaten figureerden. Die buigen soms te vroeg het hoofd. Inderdaad, ík wíl dát stúk, ik wil die fax, ik wil die man horen. En dat krijg ik dan niet. Dan ga ik door en door en door. Soms blijkt er opeens nóg een infiltrant te zijn ingezet. Of komt een getuige in hetzelfde dossier twee keer voor: één keer anoniem en één keer onder naam. Of ik blijk te zijn voorgelogen.” Zo wil ze de rechter wakker maken.
Ooit zei ze ‘in dit vak als een dweil te worden behandeld’. „Dat heeft te maken met al die keren dat je tijdens of na de procedure moet ontdekken dat je bent voorgelogen door het OM. En de manier waarop dat wordt gedaan. Dweil is dan een eufemisme. Ik bedoel het niet persoonlijk. Tot op de dag van vandaag word je belazerd waar je bij staat. Gelukkig zien sommige rechters dat ook en wordt het afgestraft. Maar er zijn helaas – en ook steeds meer – rechters die het laten gebeuren. Die steeds minder nieuwsgierig zijn.”
Ze staat bekend om haar scherpe kritiek. Sommigen verwijten haar ‘emotioneel’ te worden. „Dat zijn de getraumatiseerden, die dat zeggen. In de rechtszaal ben ik nooit emotioneel. Wat daar plaatsvindt, is instrumentele woede en verbazing. Juist daar ben ik uiteindelijk nooit emotioneel.”
Heeft ze vertrouwen in het strafproces? Ze aarzelt. „Vertrouwen hoor je beroepshalve niet te hebben. Er zijn wel mensen en situaties die je kent waarin je wel vertrouwen wilt hebben. En dan nog komt het voor dat je daarin wordt beschaamd.”
Een natuurlijk gevolg van dertig jaar vechten tegen de bierkaai is dat je radicaliseert, werp ik op. Ze lacht. „Dat stadium ben ik allang gepasseerd. Nee hoor, ik ben niet meer te helpen! Dat is ‘beyond me’… Men denkt misschien dat ik mij scheldend een weg door al die strafzaken heen baan. Maar dat is niet zo. Als ik een getuige wil horen, dan wil ik dat ook. En anders in hoger beroep. Rechters weten dat wel.”
Haar wantrouwen tegen de staat zit diep. Niet alleen omdat het advocaten steeds moeilijker wordt gemaakt om politiedossiers te toetsen, getuigen te horen, beroep aan te tekenen, kosten te maken. De rechten van de verdachte worden almaar verder uitgekleed, vindt zij. Al na vijf minuten in het gesprek valt de term ‘ausradieren’, als ze zoekt naar een woord om de politieke druk op advocaten en hun werk te beschrijven. De kans op een fout vonnis wordt er groter en groter door, zegt Weski.
De harde toon in het politieke debat, de roep om meer veiligheid en ‘dus’ meer repressie – het is haar een gruwel. Burgerrechten, menselijke waardigheid, bescherming tégen de overheid, „er wordt door politici krom doorheen gepraat, met niet bestaande argumenten. Het lijkt op ‘protectie or else’. Dan gaat uw huis in brand. En de mensen laten zich mennen hè, als gnoes. Men geeft er zich zelfs met genot aan over. Kijk eens naar Rotterdam, waar de overheid in extremo de huizen binnenvalt, iedereen betast en beluistert. De burger vindt het goed. Met snerpend geluid van ‘mosquito’s’ jongeren verjagen… hoe durft men dat? Je zal er naast wonen. Men verlaat het biologisch gegeven dat een jongere in een zekere chaos leeft, behoefte heeft aan fysiek gedrag en nog speelt en leert. Maar nee, we moeten allemaal op een stoel zitten en glazig voor ons uitkijken. En verder doet de overheid er niets aan, he! Geen sport of schone klaslokalen of toekomstmogelijkheden. Maar men hangt wel zo’n zoemer op.” Weski fulmineert over databestanden die worden gekoppeld, over het gebrek aan mededogen, over de staat die benauwend dicht op de burger zit. „Op wat je vindt, wat je doet, wat je denkt, wat je gelooft. Of je een pet op je hoofd hebt, of een doekje”. De postbus-51-filmpjes over de leraar, agent en conducteur die ‘samen’ de terreur bestrijden doen haar griezelen. Ze vindt het een extreme uiting van een overheid die de burger „altijd bejaagt, beluistert en in de gaten houdt. Op school, op straat, thuis, via de telefoon”. En dan kan het zomaar gebeuren dat de staat je te grazen neemt. „Als een krokodil die uit de rivier schiet en zo’n gnoe pakt”, zegt ze.
Feitelijk overkwam dat haar cliënt Kouwenhoven, meent Weski achteraf. Deze internationale zakenman, bedrijfsleider van een grote houthandel, was de grootste belastingbetaler in Liberia en dus de economische kurk waar Charles Taylor op dreef. Kouwenhoven werd volgens Weski gemangeld tussen vele politieke belangen. De wens van de lobby-organisatie Global Witness bij de VN een internationaal houtembargo tegen Liberia in te laten stellen, in combinatie met de internationale wens van Charles Taylor af te komen. Een groot houtbedrijf dat van wapenhandel, diamantsmokkel, geweld en zelfs Al Qaeda connecties beschuldigd kon worden, kwam als geroepen. Maar ook de behoefte van de Staat der Nederlanden ‘eindelijk’ een internationale strafzaak tegen een vermeende oorlogsmisdadiger te doen slagen. En zich tegelijk te profileren als internationaal juridisch centrum.
De zaak begon in een internationale geruchtenmolen van volgens haar dubieuze artikelen, Kamervragen en hear-say verklaringen. Het bewijs dat justitie uiteindelijk verzamelde, berustte op valse documenten, een reeks apert leugenachtige getuigenverklaringen en feitelijke onmogelijkheden. Het Hof in Den Haag liet er in maart geen spaan van heel. De raadsheren vonden dat Weski een ‘imponerende hoeveelheid’ leugens in het politiedossier aan het licht bracht. Tijdstippen, afstanden noch locaties klopten, routes- noch afmeertijdstippen deugden. Vervalste briefhoofden met tikfouten, houwitsers (rijdende artillerie) die ‘in rijstzakken’ van boord zou zijn gedragen, analfabeten die opeens scheepsnamen konden lezen – het was één treurige kermis van leugen en bedrog. Volgens Weski heeft het OM zich door onbekende derden van toneelstukje naar toneelstukje laten voeren, zonder zich af te vragen in welke politieke manipulaties het zich begaf.
Uiteindelijk berustte het hele dossier op niet meer dan twee personen ter plaatse, met een levendige fantasie en een politieke agenda, waar velen gretig zijn ingetuind, zegt Weski. Ook talloze journalisten. Waarom is ook justitie mee gegaan? „Er zijn een paar mensen lui geweest. Die hebben gedacht, het zal wel kloppen. Zo’n Nederlandse zakenman in Afrika, hè. Er was een bereidheid om het te geloven. Er zat ook een element van massahysterie in. Er hébben zich daar ook gruwelen afgespeeld. De vraag was alleen van wie tegen wie, waar en waarom.”
Weski meent dat justitie desondanks vroeg moet hebben besloten om daar geen onderzoek naar te doen en een apert zwakke zaak door te zetten. „Ze moeten net als ik hebben gezien dat ze zijn voorgelogen. Maar men móest een zaak hebben die zou lukken. Jarenlang was er immers geen succesvolle zaak geweest. Aanvankelijk was het scoringsdrift. Dat gaat over in kwade wil. Naar mijn overtuiging is dat gebeurd.”
In haar pleidooi sprak zij van een vast ‘menu’ dat justitie gebruikt om een onschuldige veroordeeld te krijgen. Ze ziet het ook in andere zaken. „Er is een heel parallel universum buiten de wet, buiten het dossier. Aan internationale samenwerking, aan bewijsgaring, aan de manier waarop informatie in een dossier komt. Aan de manier waarop de inhoud van een dossier wordt geselecteerd.” Behalve uit valse of anonieme verklaringen bestaat het soms ook uit illegale taps en observaties. In een andere zaak ontdekte zij afluisterpraktijken buiten de rechter om. Opsporingsautoriteiten die vanuit Italië erin slagen mobiele telefoons in Nederland af te luisteren. Zo kent ze andere voorbeelden. Drugs doorleveren, infiltreren en observeren op elkaars grondgebied, buiten de rechter om. Advocaten staan vaak machteloos.
Soms heeft ze het gevoel dat ze tegen krachten vecht die ze niet kan duiden. „Ik zeg wel eens tegen cliënten in sommige zaken: er loopt een onbekende entiteit met het dossier mee waardoor uw veroordeling voorbeschikt lijkt. Sommige mensen is meer recht gegund dan anderen. Ik heb dat in de zaak-Bouterse gemerkt, bijvoorbeeld: een gedoemdheid, een noodlot. Er zijn krachten waardoor iemand soms veroordeeld móet worden. Hoe ik dat weet? Omdat ik het vonnis vaak niet kan verklaren uit wat ik voor me zie, in het dossier. Politieke belangen, vermoed ik. Krachten buiten de rechtszaal.”
Vindt Weski dat het Openbaar Ministerie in de Kouwenhoven-zaak machtsmisbruik kan worden verweten? Ja, zegt ze, zonder aarzeling. Is het OM ‘rot’ te noemen? „Dat is in die zaak gebleken. En in sommige andere zaken blijkt ook dat het OM soms perfide handelt. Het is een gegeven. Er zijn nog mensen binnen het OM die zich verzetten. Die het goede willen. Maar die worden opzij gedrongen. Of besmet. Of ze kieperen om. Het is scoringsdrift. Je ziet het in gradaties. Het is een psychologisch gegeven. Men raakt ingekapseld in een organisatie, embedded. Kijk naar de beroemde experimenten met het toedienen van elektroshocks. Mensen gaan vanzelf te ver als ze willen winnen. Je hoort nu officieren van justitie hardop over het verkennen van de grenzen van de wet. Als men dan niet wordt teruggeroepen… dan gebeurt dat ook gewoon. De rechter is dan de laatste strohalm.”
foto Merlin Daleman (NRC publiceert geen hyperlink fotograaf !?)
tekst folkert-jensma
https://weski.nl/